De wind harkt de ongegronde bladeren
van de verstilde zomer
tegen een muur van vergetelheid.
De vrouw, een glimlach ver weg,
lijkt zich van mij vandaan te bewegen.
Ze is gewoon hier rond te dolen
in een jas van jaren
met ogen die niet kunnen vergeten.
Te klein voor grote woorden,
nodigt zij mij met een blik
binnen in de tijdloze duur
van haar laatste uur zonder vragen.
Ik zie hoe het zonlicht in dit huis
zichzelf verschijnt
en lees de leegte van versleten dagen.
Zij herschikt nog even vroeger
in voor en na en weet je nog van toen.
Dan keren we de gang de rug toe
en dwars door alle heimwee heen
valt de deur slordig in het slot.
Gespiegeld in een pas de deux,
Houterig van ongemak,
Mompelt elk zijn eigen amen.
Fons Rogge (1950 – 2016)
Taalent Holsbeek